13 september 2018

Het gelaat van de ander, daar gaat het om

Geschreven door Johan Goud
Inspiratie Foto Joao Lavinha Het gelaat van de ander, daar gaat het om

Geloven is voor mij nooit in de eerste plaats een zaak van inhouden geweest. Misschien heb ik me daarom nooit zo aangetrokken gevoeld tot de studie van de geloofsleer (de dogmatiek dus). Geloven is een houding die aan je gedachten en je handelingen voorafgaat. Je kunt de indrukwekkendste dingen over God, Christus, de Geest, de liefde (of over de ontkenning daarvan, of over wat dan ook) zeggen, maar als die houding ontbreekt, heeft het wat mij betreft met geloof niets te maken.

Het is als wanneer je een vriend van lang geleden in de verte ziet. Je gaat dan lachen – je kunt niet anders – en steekt een hand op. Daarna volgt veel meer: dat je elkaar de hand drukt, dat je eindeloos gaat praten over vroeger en nu, dat je elkaar al dan niet terugvindt. Maar het verloopt in deze volgorde. Het begint met die lach en die opgestoken hand. Zo is het wat mij betreft ook wanneer het om geloof gaat. Het betekent dat je degene die of hetgeen dat je ontmoet, op een bepaalde manier herkent. Over de inhoud van wat je door die ontmoeting opnieuw bewust wordt, is daarmee nog niets gezegd. Het is niet per se iets positiefs. Want het kan zijn dat je sinds lang bevriend was met gevoelens en ideeën van bedenkelijk of zelfs kwaadaardig allooi. In dat geval maakte het je blij om die weer tegen te komen. Of misschien beschikte je niet over de mogelijkheid om te onderscheiden waarop het aankomt. Want dat is het tweede dat van belang is.

Onderscheidingsvermogen

Zolang ik me kan herinneren, was geloof voor mij met onderscheidingsvermogen verbonden. Kosmische eenheidsgevoelens verbind ik niet met ‘God’. Heeft dat te maken met een gereformeerde achtergrond? Misschien – maar het liet zich daardoor niet determineren. Op een gereformeerde jongensclub raakte ik in de clinch met een leider die het over ‘nikkers’ had. Op een verjaardag werd ik woedend vanwege een antisemitische opmerking. Op mijn scholierenkamer hing jarenlang een foto van een zigeuner. Dergelijke dingen staan in mijn geheugen gegrift. Er was zeer veel wat ik niet begreep, en wat me verwarde – en dat is tot nu toe zo gebleven. Maar op momenten als deze wist ik dat het om waarheid ging, niet om een willekeurige mening. Dat staat wat mij betreft niet los van mijn ‘intellectuele’ ontwikkeling, die weliswaar voor het overgrote deel pas later kwam – maar die er in eerste aanzet ook toen al was. Zwarten, joden en zigeuners had ik nog nooit ontmoet; ik had wel het een en ander gehoord en gelezen over hun lot. En daarnaast was er, dag in dag uit, de vorming van mijn onderscheidend vermogen door bijbellezingen aan tafel en op school.

Het had iets onvermijdelijks dat het denken van Levinas me vele jaren later diep zou raken. Hij wijst het spoor van ‘God’ aan in het gelaat van de lijdende ander. En hij noemt zich tegelijkertijd een ‘atheïst’. Met dit woord doelt hij op zijn ongeloof aan kinderlijke wensdromen en magische voorstellingen. Evenals ons lichaam en onze geest zal ook onze religie volwassen moeten worden. Ze moet leren het gelaat van mensen geen moment uit het oog te verliezen. De herinnering aan dat gelaat vind ik bijvoorbeeld terug in een tekst van Benjamin Fondane. Ook hij combineert het met atheïsme, maar dan in de complete, meest gebruikelijke zin van het woord. Eigenlijk ken ik geen overtuigender ongeloof dan dat van hem:

Op een dag komt dit gedicht
u ongetwijfeld onder ogen. Het vraagt
niets! Vergeet het, vergeet het! Het
is niets dan een schreeuw
die geen perfectie verdraagt –
had ik tijd het te voltooien?

Maar als u het bosje brandnetels vertrapt
dat ik in een andere eeuw geweest ben,
in een geschiedenis die voor u voorbij is,
herinnert u dan alleen dat ik onschuldig was
en dat evenals u, sterfelijken in die latere tijd,
ik, ook ik, een gelaat had, getekend
door woede, door mededogen en vreugde,
het gelaat van een mens, niets meer dan dat.

Kort na het aantreden van Hitler schreef deze joodse dichter de zestig bladzijden beslaande dichterlijke schreeuw die Exodus heet en in 1943 clandestien verspreid werd. Een groot aantal verbijsterde stemmen is daarin aan het woord. Als motto dient een cynische wijsheid van Homerus: ‘De goden hebben de dood van deze mensen verordend opdat toekomstige generaties onderwerpen voor hun liederen zouden hebben.’ Psalm 137 wordt aangehaald: ‘Aan de rivieren van Babylon zaten we en we weenden.’ Gods winter is aangebroken, merkt een stem op. Hij is ongetwijfeld dood, zegt een andere, maar is het niet onze taak hem op te wekken? Genadeloos is de wereld, zonder begin en zonder eind, stelt een derde vast.

In mij stroomt een rivier 

Op 5 oktober wordt in Leiden gevierd dat daar honderd jaar geleden het Convent van Predikanten werd opgericht. Bij gelegenheid van dat jubileum verschijnt op 5 oktober 2017 het boek ‘In mij stroomt een rivier’  onder redactie van Koen Holtzapffel en Pieter Korbee.

bestel voor € 12.99

Stemmen om je heen

Wat geloof jijzelf, dat was de vraag en ik heb geprobeerd er naar eer en geweten op te antwoorden. Weliswaar bleek dat ik ook bij het beantwoorden van deze persoonlijke vraag niet om het citeren van geliefde auteurs heen kom – maar ik zou niet weten hoe het anders zou kunnen. Zelfs in wat ik diep en van binnenuit voel, was en ben ik al bepaald door een omgeving die me vormde, af en toe ongetwijfeld ook misvormde. ‘Jijzelf’ staat niet los van die stemmen om je heen en in jezelf. Natuurlijk verschillen mensen in wat ze wel of niet uit hun omgeving oppakken, maar wie daarvan meer wil begrijpen, moet in analyse gaan of, veel beter nog, een autobiografische roman schrijven. En dat doe je niet zomaar en in vijftienhonderd woorden.

Ik voel de behoefte nog iets toe te voegen, iets van (naar mijn mening) groot belang. Want hoever reikt eigenlijk de waarde van wat jijzelf en misschien wel alleen jijzelf gelooft? Het is een eerste begin, maar er moet iets op volgen. Het heeft de waarde van een blik van herkenning en een warme handdruk. En inderdaad, zo kan de verdiepte kennismaking met jouw ‘God’ beginnen. Maar we worden in deze tijd met nauwelijks voorziene problemen geconfronteerd. Radicale moslims en ongeïnformeerde nationalisten toeteren, tegen elkaar in, hun leugens in het rond. Populisten trekken verontrustend veel stemmen en bevorderen een klimaat van vijandigheid en intolerantie. De samenleving zoals ze er nu voorstaat – rijk, maar vergiftigd door ongenoegen – vraagt meer dan ooit om engagement en gemeenschapsvorming.

Het gelaat is het centrum van het geloof

Het is een tweede stap, een heel andere dan het geloof in mijn ‘God’ dat meer of minder diepe wortels in jouzelf heeft. Het is ook in mijn eigen biografie een aparte stap geweest. Ik was van het kerkelijk leven en gaandeweg ook van de christelijke traditie verregaand vervreemd geraakt. De eindscriptie van mijn theologiestudie (1976) was een pleidooi voor geloof als een weg van zelfinzicht en wijsheid. Ik ontleende mijn argumenten daarvoor aan de filosofie van het hindoeïsme en aan de door de kerk als ketters veroordeelde theologie van de uit de derde eeuw afkomstige Origenes. Pas jaren later vond ik de weg terug naar het christendom, in de vrijzinnige variant van het remonstrantisme. Daar trof ik bovendien een voor mij weldadige gemeenschap aan, met mensen die de christelijke traditie op een ruimhartige en verstandige manier uitlegden.

Het betekende dat ik gaandeweg aspecten van geloof ontdekte die in dat elementaire eigen geloof van mij nog niet aanwezig waren. Ik denk dan vooral aan het raadselachtige woord ‘liefde’, dat in de bijbel zelfs als een soort definitie van God fungeert (‘God is liefde’). Het kreeg een centrale plaats in de zelfgeschreven belijdenis waarop ik toetrad. Het schrijven daarvan was een ontdekkingsreis – in mijzelf vooral – die me aangreep. Liefde kreeg ook in mijn persoonlijk leven een steeds grotere plaats – en wat later, door het vele pastorale werk in Eindhoven en Den Haag, ook in mijn werkende leven. Nog weer later raakten die twee manieren van geloven, de persoonlijke en de gemeenschappelijke, met elkaar verstrengeld in de remonstrantse geloofsbelijdenis 2006, die ik samen met anderen schreef. Het gelaat van Benjamin Fondane: ‘een mens, niets meer dan dat’, en van al die andere slachtoffers, keerde daarin terug, onlosmakelijk verbonden met het gelaat dat in het centrum van het christelijke geloof staat:

Wij geloven in Jezus, een van Geest vervulde mens,
het gelaat van God dat ons aanziet en verontrust.
Hij had de mensen lief en werd gekruisigd
maar leeft, zijn eigen dood en die van ons voorbij.

Een tekst als deze is een bergtop waaraan een moeizame beklimming voorafgaat. Verwarring. Herkenning. Leren onderscheiden waarop het aankomt. Verzet. Lijden en meelijden. Ontdekking. Opnieuw herkenning, nu in een traditie en een gemeenschap. Verdieping. Het zijn zeer vele en zeer verschillende bewegingen. Maar ze maken stap voor stap deel uit van mijn antwoord op de vraag: ‘Wat geloof ik?’

Dit artikel is gepubliceerd in het boek ‘In mij stroomt een rivier. Remonstrantse predikanten over wat hen bezielt.’  Remonstrantse predikanten vertellen daarin wat zij zelf nu eigenlijk wel en niet geloven. Het boek is in 2017 uitgekomen bij gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het Convent van Predikanten.

Over Johan Goud

Johan Goud

Johan Goud is emeritus predikant. Hij werkte in de remonstrantse gemeente Eindhoven en Den Haag. Daarnaast was hij hoogleraar Religie en zingeving in literatuur en kunst aan de Universiteit Utrecht. Vanaf begin 2017 is hij post-emeritair aangesteld als 'godsdienstfilosoof' bij de remonstranten Den Haag (een aanstelling die mogelijk werd door een erfenis van gemeenteleden).

Gerelateerd