18 april 2016

Het grote zelfbewustzijn van Tjaard Barnard

Geschreven door Tom Harkema

Talig, met een fijne spirituele touch, zo beleefde ik afgelopen zondag de kerkdienst in de Geertekerk in Utrecht. Ik kan nog niet zo goed wennen aan de nieuwe opstelling van de stoelen die haaks staan op het koor en dus op de predikant; gezellig en nuttig om te bekijken wie er allemaal tegenover je zitten, maar lastig om het oog op de voorganger te houden. Voordeel was wel dat ik vol bewondering de performance van muzikale alleskunner Maarten van der Bijl kon volgen: zeker vier keer tijdens de dienst sprintte hij de trap naar het orgel op en af om zijn diverse taken tijdig uit te voeren. Respect, ook voor het kamerkoor dat me onder andere ontroerde met ‘Aus tiefer Not’.

Met waardering volgde ik ook de voorstelling van dominee Tjaard Barnard uit Rotterdam. In klassiek gewaad inclusief een kekke muts (de plechtige naam van zo’n hoofddeksel ken ik niet) schreed hij de kerkzaal binnen. Daar klonk het ouderwetse ‘Onze hulp is in de naam…’ Ha, ik was weer in de gereformeerde kerk, in 1965! Maar de preek klonk als een klok, de prettige, warme stem van Tjaard leidde ons door de eeuwen, citeerde Revius, ruimde archaïsche ideeën over het verzoenend lijden van Christus op en bracht ons bij de apotheose, waar ik zo nog op kom. En passant leerden we nog waarom ooit in de apostolische geloofsbelijdenis de hellevaart van Jezus werd gefietst.

Johannes de Heer was er bij

Want ik ben zo dol op woorden en het spel daarmee. En het begon al toen we in het lied ‘Morgenglans der eeuwigheid’ het woord ‘landouw’ tegen kwamen. Een akker, een dreef, een vruchtbare streek. Ik moet dan altijd oppassen dat ik de draad van het verhaal niet kwijtraak, want ik kan wel blíjven mijmeren bij zo’n schitterend woord, ik zie de landouw voor me en ben daar ook. Daarvoor had het koor al een Franse berijming van Psalm 15 gezongen ‘Heer, wie mag gast zijn in uw tent’, Tjaard zou er in zijn preek op terugkomen. En voor mij voelt het Frans in de kerk subtiel en geestverruimend, het tegendeel van beklemmend. Klapstuk was de heerlijke meezinger ‘Daar juicht een toon, daar klinkt een stem’. Behoorlijk verdacht in een vrijzinnige dienst, want uit de moppentrommel van Johannes de Heer, maar de woorden ‘alles, alles is voldaan’ uit dit lied bleken uiteindelijk centraal te staan in de overweging.

Geef mijn portie maar aan Fikkie?

En talig was ook de uitspraak van de oude Hervormde mastodont Smits die, zo haalde Tjaard hem aan, in 1959 de verzoeningsleer bij het grofvuil zette, met de woorden: ‘Geef mijn portie maar aan Fikkie’. Ongebruikelijke woorden in theologisch verband, maar erg krachtig in het beeld: hooguit goed voor een straathond. Smits wilde zelf verantwoordelijk zijn voor zijn daden en zonden, dat karwei hoefde een ander niet over te nemen. En net toen het leek, dat we het daar maar mee moesten doen – deze uitspraak past toch zo goed in onze liberale geesten – deelde Tjaard een tikje uit aan Smits en misschien ons. Want is het wel zo dat als wij op welk moment dan ook voor God verschijnen – wie of wat hij ook is – we dat wel kunnen doen vanuit dat ‘grote zelfbewustzijn’? God die ons kent zoals niemand ons kent, zal zich ontfermen over ons, is degene aan wie wij ons kunnen toevertrouwen, zoals we dat als kind hopelijk konden bij onze eigen vader en moeder. Als Jezus niet de grote verzoener is, dan is het toch zeker God.

Gerelateerd