Is mijn lichaam van mij?
Geschreven door Peter KorverIn 1998 kon iedere volwassen Nederlander op een registratieformulier van de overheid aangeven of hij of zij na overlijden orgaandonor wil zijn. De beslissing was vrijwillig, uiteraard, maar velen voelden zich moreel gedwongen om hier positief op te reageren. Nu, achttien jaar later, wordt de druk verder opgevoerd. Vanwege het grote tekort aan orgaandonoren wil een wetsvoorstel van D66-kamerlid Pia Dijkstra dat iedereen donor kan zijn na overlijden, tenzij je je voor die tijd bewust hebt uitgesproken tegen het doneren van je organen. Wie dat niet doet, wordt geacht geen bezwaren te hebben. De discussie is niet vrijblijvend meer. Voor wie niets besluit, neemt de overheid een beslissing. Tot nu toe hebben velen een keuze voor zich uit geschoven. Het dilemma ligt nu nadrukkelijk op tafel. Kies ik ervoor om met ongeschonden lichaam begraven dan wel gecremeerd te worden of kies ik ervoor iemand die alleen kan voortleven als een ander een orgaan doneert? Sommigen hoeven daar niet lang over na te denken, anderen ervaren het als een ingewikkelde keus. Zoals bij een dilemma hoort: beide alternatieven zijn dan (on)aantrekkelijk.
Wie dood is, is dood
‘Mijn lichaam is van mij’ las ik in een emotionele reactie. Maar dat is onjuist. Wie dood is, is dood. Hij of zij bestaat niet meer, althans niet meer in het lichaam. Welke partijen en belanghebbenden zijn er in dit nieuwe stadium betrokken? Dat zijn de nabestaanden, de wetgever, en de patiënten die wachten op de beschikbaarheid van een orgaan. En er ligt de laatste wilsbeschikking van de voormalige eigenaar van het lichaam. Deze is en blijft, ook bij nieuwe wetgeving, doorslaggevend. Het dilemma heeft eerder, bij leven, op het bordje van de nu betreurde persoon gelegen. Die kan toen overwogen hebben dat hij of zij graag na overlijden nog ‘nuttig’, ja levensreddend wil zijn. Door voor een stukje voort te leven in een ander, wordt de dood iets van zijn zinloosheid ontnomen. Maar tegelijkertijd kan de behoefte gevoeld zijn dat anderen, de nabestaanden of de overheid het lichaam niet zullen schenden, dat de onaantastbaarheid van het lichaam ook dan gerespecteerd blijft worden. Godsdienstige overwegingen kunnen de doorslag geven, overigens zowel in de ene als de andere richting.
Voor het joodse bevolkingsdeel gaat het om een moeilijke en zwaarwegende beslissing. ‘In mijn rabbinale praktijk’, zo schreef rabbijn mr. drs. R. Evers al in 1998, ‘worden sommigen zeer emotioneel. Zij willen hun lichaam ongeschonden aan de aarde kunnen toevertrouwen.’ Dat zal voor vele christenen ook opgaan, maar voor hen kan ook de overweging een rol spelen dat niemand grotere liefde heeft, dan dat hij zijn leven- en zijn lichaam? – inzet voor zijn vrienden. (Joh. 15:13). Heeft de betrokkene bij leven zelf het dilemma opgelost en de uitkomst daarvan vastgelegd dan is daarmee de kous af. Heeft hij of zij echter niets vastgelegd, dan wordt het dilemma doorgeschoven naar de andere belanghebbenden. De nabestaanden kunnen menen te weten wat de overledene wel of niet gewild zou hebben. Zij kunnen bezwaren maken als hun geliefde in aanmerking blijkt te komen voor donatie en moeten dat doen op een bijzonder emotioneel moment. Zij kunnen er ook voor kiezen om zich neer te leggen bij wat de wet dan mogelijk heeft gemaakt.
Mijn lichaam is van mij
De overheid staat bij de totstandkoming van wetgeving ook voor dilemma’s. In artikel 11 van de grondwet is de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam verzekerd. Iedereen mag zelf bepalen wat er met zijn of haar lichaam gebeurt, welke medische handelingen worden verricht en welke medicijnen worden ingenomen. De overheid mag daar geen inbreuk op maken. Geldt dat ook na het overlijden van iemand, die zich niet heeft uitgesproken over orgaandonatie? De overheid dient de grondwet te eerbiedigen maar heeft ook verantwoordelijkheid voor de gezondheidszorg. Van haar wordt verwacht dat zij alles in het werk zal stellen om de levens te beschermen van alle ingezetenen, zoals van hen die zonder orgaandonatie niet verder kunnen leven.
Staat ook D66, de indiener van de nieuwe wet, voor een dilemma? Als liberalen zullen zij niet willen bepleiten dat de overheid zich mag beschouwen als eigenaar van de lichamen van personen die niet bijtijds hun nee hebben laten vastleggen. Het wetsvoorstel gaat uit van het principe ‘wie niet tegen is, is voor’. De overheid perkt zo het zelfbeschikkingsrecht in, als het een beslissing over orgaandonatie oplegt aan de burgers. Echter, het maatschappelijk probleem van een tekort aan donoren weegt volgens Pia Dijkstra zwaarder dan de vraag of het individu waaruit de organen worden weggenomen deze werkelijk zelf heeft willen afstaan. Geëmotioneerd zei ze dat ze steeds moest denken “aan alle patiënten op de wachtlijst”. Burgers moeten in haar ogen ‘solidariteit’ opbrengen met andere burgers van wie het leven gered kan worden als organen beschikbaar komen.
Heilig boek geeft geen antwoord
De patiënt lijkt nog het minst voor een dilemma te staan. Hij of zij is belanghebbend, voor het eigen voortleven mogelijk afhankelijk van de invoering van de nieuwe wet. Misschien komt de vraag op of ik voor mijn eigen voortbestaan van een ander mag vragen een orgaan af te staan. Misschien is die vraag niet moeilijk te beantwoorden als de donor is overleden. Er zijn ook landen waar patiënten een beroep kunnen doen op levende donoren. In Nepal, in China en andere gebieden is een levendige illegale handel in organen. Dat is illegaal omdat de wet verbiedt om het menselijk lichaam en bestanddelen daarvan als bron van financieel voordeel aan te wenden. Door armoede gedwongen staan mensen daar bijvoorbeeld een nier af. Ga je daar als patiënt uit Nederland op in, als dat je laatste kans zou zijn?
Remonstranten en andere vrijzinnig-christenen zullen steeds met dilemma’s hebben om te gaan. Er is geen heilig boek, geen kerkelijke instantie die jou een juiste keuze oplegt. Een mens blijft zelf verantwoordelijk. Maar ik kan dat aan. Immers, ‘Mijn God gelooft in mij’.