Preek van de week: waar de Geest van God is, daar is vrijheid
Geschreven door Henk van den BergHet is nog niet zo lang geleden dat een Nederlandse minister een pleidooi hield voor het afschaffen van de vrijheid van godsdienst. Wat mij betreft markeert dit pleidooi een triest dieptepunt in de afkeer van religie onder onze opiniemakers. Het leverde wel mooie woorden op als ‘poldertaliban’ en ‘refo-sharia’, maar daarmee is ook alles gezegd. Sinds de afgelopen Prinsjesdag lijkt de vrijheid van godsdienst weer in ere hersteld, maar het blijft een gevoelige kwestie. Die gevoeligheid heb ik zelf enkele jaren geleden van dichtbij meegemaakt. Ik deed mee aan een nascholing voor pastores. Mijn opleidingsgroep bestond uit katholieke en protestantse pastores en een imam. Tijdens de cursusdagen sliepen wij in een hotel. De imam stond naar zijn gewoonte elke morgen om half zes op om de koran te reciteren. Zijn zangerige stem vulde niet alleen zijn eigen kamer, maar drong ook door tot de gang en de naastgelegen kamers.
Op een morgen aan het ontbijt begon een medecursist, een voormalig missiepater, zich luidkeels bij de imam te beklagen. Door dat ‘gejengel’ was hij veel te vroeg wakker geworden en of hij dat voortaan wilde laten. De imam was pijnlijk getroffen door de uitval en probeerde uit te leggen wat hij aan het doen was, maar de pater bleef boos. De zeer professionele docenten van de opleiding moesten alle zeilen bijzetten om het weer goed te laten komen tussen de pater en de imam. Ieder mens op deze wereld is vrij op haar of zijn eigen wijze God te aanbidden, zo zegt de tweede van de Four Freedoms van Franklin Delano Roosevelt. Iedereen heeft recht op een persoonlijke levenssfeer, waarbinnen elke vorm van religieus gedrag getolereerd wordt. Uit het voorval van de pater en de imam blijkt wel hoe lastig deze vrijheid in de praktijk te hanteren is. Als rituelen leiden tot burengerucht, hoe vrij ben je dan?
Spanning tussen religies
In de dagen van Roosevelt, hij sprak zijn beroemde State of the Union met de vier vrijheden uit op 6 januari 1941, werd de spanning tussen de verschillende religies overal in de samenleving gevoeld. Er was spanning tussen de verschillende christelijke groeperingen en tussen christenen en joden. Er werd gedebatteerd over de vraag of een katholiek of jood president van de Verenigde Staten zou kunnen worden. De eerste president van katholieke huize was John F. Kennedy. De argwaan die hij ontmoette dwong hem ertoe uitdrukkelijk uit te spreken dat hij in de eerste plaats Amerikaan was en daarna katholiek. Machtsposities van religieuze groepen bepaalden ook in ons land de bandbreedte van de vrijheid om God te aanbidden. De dominante positie van de nationale protestantse kerk in de Nederlanden van de zeventiende en achttiende eeuw maakte het mogelijk andere kerken te weren uit de publieke ruimte. Zo werden de Remonstranten, maar ook de Rooms Katholieken en Doopsgezinden gedwongen in schuilkerken bij elkaar te komen voor hun kerkdiensten.
De vrijheid God te aanbidden, waar ook ter wereld, wordt dus begrensd door intolerantie en machtsposities. In het legendarische verhaal van Daniël in de leeuwenkuil komen we beide tegen. Koning Darius, de heerser van het enorme rijk van de Meden en de Perzen, is van plan een van zijn drie grootvorsten, Daniël, aan te stellen als enige grootvorst over heel het rijk. Daniël is een zeer getalenteerde balling uit Israël. Een buitenlander met eigen religieuze gewoontes. De andere grootvorsten en stadhouders zien hun positie in gevaar komen en spannen samen. Zij laten de koning een wet uitvaardigen die de religieuze vrijheid van Daniël zeer beperkt. Als Daniël tegen de wet in, zijn God blijft aanbidden wordt hij opgepakt en ter dood veroordeeld. Maar Daniël overleeft de executie in de leeuwenkuil en de koning straft de samenzweerders.
Discipline geeft vrijheid
De vrijheid God te aanbidden is een kwetsbare vrijheid als deze puur afhankelijk is van anderen. Machtsspelletjes, intolerantie en angst voor eigen positie van anderen bevinden zich buiten je eigen bereik, maar bepalen wel hoe vrij of onvrij je bent. Er zijn ook krachten in je zelf die van invloed zijn op je vrijheid. Daniël is als balling gedeporteerd naar Babylonië, maar in deze vijandige omgeving weet hij zijn capaciteiten te ontplooien en een hoge positie als grootvorst te bereiken. Wij zouden zeggen, Daniël is autonoom in zijn doen en laten. Daarbij komt dat koning Darius grote bewondering voor Daniël heeft. Aan alles voel je dat hij zijn grootvorst liefheeft. Daniël vindt dus veel erkenning als persoon. Zijn autonome levenswijze en de erkenning van Darius voor wie hij is, zorgen er voor dat Daniël zich heel vrij voelt. ‘Toen Daniël hoorde dat het besluit op schrift was gesteld ging hij naar zijn bovenvertrek en aanbad God, zoals driemaal per dag zijn gewoonte was.’, staat er. Hier wordt nog een derde element onthuld dat de interne vrijheid van Daniël versterkt.
Daniël leeft op het ritme van drie gebeden op een dag. Het vasthouden aan die structuur is een discipline die vrijheid geeft. Zijn vrijheid wordt van buitenaf bedreigd door jaloezie en machtsspelletjes. Zijn leven staat op het spel. Zijn innerlijke vrijheid, die gevormd is door zijn autonomie, de erkenning door Darius en zijn religieuze discipline, zorgt ervoor dat hij staande blijft. Koning Darius is zo onder de indruk van de levenskracht die van Daniëls religie uitgaat dat hij deze tot een soort staatsgodsdienst verklaart. Iedereen in zijn machtsgebied moet ontzag tonen voor de God van Daniël. En hiermee belanden we weer precies in de onvrijheid. Als de staat, of welke instantie ook, bepaalt welke God op welke wijze aanbeden moet worden, is er geen sprake meer van vrijheid op dit gebied. De Remonstranten hebben gedurende heel hun geschiedenis juist op dit punt veel van zich laten horen.
Tolerantie een onmisbare deugd
Niet de verschillen tussen de godsdiensten, maar het gebrek aan tolerantie is de oorzaak van religieuze twisten en godsdienstoorlogen, schreef John Locke al in de achttiende eeuw. De vrijheid God te aanbidden vraagt om ruimte waar pluraliteit kan en mag bestaan. De staat heeft als taak deze ruimte open te houden en alle uitingen van religiositeit te reguleren, voor zover deze binnen de wet vallen. Wil deze ruimte leefbaar zijn, dan is tolerantie een onmisbare deugd. Het verhaal van Jezus en de vrouw bij de bron laat zien wat tolerantie is. Een hoogst ongewoon gesprek tussen een man en vrouw. Wat bijzonder opvalt zijn de gelijkwaardigheid tussen de gesprekspartners en de afwezigheid van oordelen. Deze vrouw wordt als vrouw geminacht door mannen, als Samaritaanse geminacht door Joden en als lichtzinnige rivale geminacht door haar stadsgenotes. Deze vrouw is op zoek naar de ware liefde en komt in haar relaties steeds bedrogen uit. Jezus laat haar zien dat ware liefde ontspringt aan een goddelijke bron in haar zelf.
Een andere zoektocht in haar leven betreft de religie. Het conflict tussen Joden en Samaritanen berust onder meer op de overtuiging van de Samaritanen dat God niet in Jeruzalem, maar op de berg Gerizim aanbeden moet worden. Bij de vrijheid om God te aanbidden hoort altijd een ruimte of een plaats van aanbidding. Dit kan een tempel, synagoge, kerk, moskee of pagode zijn. Dit kan een heilige stad zijn als Rome, Mekka, Benares of Jeruzalem zijn. Of een plek in de natuur, een boom, rivier, of de berg Gerizim. De vrouw die zoekt naar de bron vraagt zich af of er één ware plaats is. In haar herkennen wij onze moderne twijfels en scepsis. En wat voor ons misschien nog verrassender is: Jezus gaat hier in mee! Hij laat haar zien dat de religie geen plaats van waarheid meer kan zijn.
Rituelen die voortkomen uit een innerlijke waarheid
Jezus zegt tegen de vrouw: vanaf nu moet God aanbeden worden in geest en waarheid. Geen enkele heilige plaats kan zich de ware noemen. De enige heilige plaats is de menselijke geest waar de ontmoeting met het heilige kan ontstaan. Daarmee is niet het religieuze ritueel afgeschreven, maar eerder aangescherpt, in de zin dat rituelen geen waarde hebben als ze niet voortkomen uit een innerlijke waarheid. De innerlijke waarheid is de ruimte waarin de vrijheid God te aanbidden gestalte krijgt. Binnen deze ruimte heerst echte vrijheid, omdat de mens in eigen geest en waarheid niet onderworpen is aan welk gezag dan ook. God aanbidden in vrijheid is dan het aangaan van een intieme en vertrouwelijke verbinding met wat zich roert in het binnenst van ons wezen en zich onttrekt aan onze eigen regie.
De vrijheid God te aanbidden vraagt om een externe ruimte met goede regelingen en een ruime mate van tolerantie. Maar wil deze vrijheid zich echt ontplooien, dan vraagt dat om het openstellen van onze innerlijke ruimte, waarin de Geest van God en onze geest zich verbinden.