Apatheisme; Gods bestaan of niet-bestaan is irrelevant
Geschreven door Johan GoudEnige tijd geleden sprak ik een buurman die zich een ‘apatheïst’ noemde. Die term is, begreep ik, een samenstelling van ‘apathie’ en ‘(a)theïst’. Een apatheïst is theïst noch atheïst, en evenmin agnost, maar iemand die het probleem van Gods bestaan of niet-bestaan irrelevant vindt. Als representant van het apatheïsme wordt de achttiende-eeuwse verlichtingsfilosoof Diderot beschouwd: ‘Het is belangrijk om dolle kervel niet voor peterselie aan te zien, maar wel of niet te geloven dat God bestaat is volstrekt onbelangrijk.’
Het begrip was nieuw voor me, de zaak zelf toch niet. Want achteraf gezien heb ik zelf wel eens een apatheïstisch bekentenis opgeschreven (Onbevangen, 2015). “Ik heb me nooit het hoofd gebroken over de vraag of de personages jhwh, elohiem, theos en kurios echt bestonden. Evenmin als ik me dat ooit serieus heb afgevraagd met betrekking tot Don Quichot, Hamlet of Ivan Karamazow. Wie of wat zou dat overigens moeten beslissen, en op grond waarvan? Iemand wiens woorden je van je stuk brengen en je levenslang te denken geven, zou die niet ‘echt bestaan’?”
Herlezen van wat geschreven staat
Apatheisme dus? Misschien – al weet ik het niet zeker, want de oordelen ‘irrelevant’ en ‘onbelangrijk’ zou ik niet snel in de mond nemen. Liever onderzoek ik wat we met de woorden ‘bestaan’ en ‘God’ bedoelen. Wat mij betreft ligt precies daarin de zin van religie, een term die hoogstwaarschijnlijk afgeleid is van het Latijnse werkwoord relegere, ofwel: herlezen. Veel religies zijn lezende en interpreterende gemeenschappen. Ze wijden zich aan de herlezing van wat geschreven staat en de heroverweging van wat in vervlogen tijden geloofd en gedacht is.
Ik herken me in deze regels van Yehuda Amichai (1924-2000), groot Israelisch dichter, in ons land nauwelijks bekend. In 2000 stond hij op de shortlist voor de Nobelprijs, maar in datzelfde jaar overleed hij. Een selectie uit zijn indrukwekkende oeuvre verscheen onlangs in Nederlandse vertaling, voor het eerst (Gedichten I, 2021).
Uit het boek Esther heb ik het bezinksel gezeefd
van de ruwe blijheid en uit het boek Jeremia
het janken van de pijn in de ingewanden. En uit
het Hooglied het eindeloos zoeken
naar de liefde en uit Genesis
de dromen en Kain en uit Prediker de
wanhoop, en uit het boek Job, Job.
En van wat overbleef heb ik voor mezelf een nieuwe bijbel geplakt.
Ik leef gecensureerd en geplakt en beperkt en in rust.